Het scheepstrekkersambacht had sedert verschillende maanden een Lievevrouwbeeld besteld bij een bekende beeldhouwer in Mechelen. Na herhaald aandringen werd de bestelling uitgevoerd en eindelijk dook in de bocht van de Dijle het schip op, dat het beeld meebracht naar Werchter. De hoofdman van de scheepstrekkers had de aankomst van de boot gemeld door hoorngeblaas, en onmiddellijk verzamelen de scheepstrekkers zich in rij op de amer. Uit de huizen van de O.-L.-Vrouwstraat en de Ambachtstraat, waar de meeste scheepstrekkers woonden, kwamen nu ook de vrouwen en kinderen, zodat de aanlegplaats spoedig vol volk stond. De paarden die op het linkertrekpad liepen werden losgemaakt en de scheepstrekkers van de rechterzijde trokken de touwen aan, zodat de boot langzaam aan de amerplaats meerde. “Ik heb twee beelden aan boord”, riep de schipper, “een groot en een klein. Er is er één voor Werchter en één voor Aarschot. Welk hebben jullie besteld?” “Dat zal het kleinste wel zijn”, antwoordde de deken van het ambacht. De schipper dook in het ruim en kwam enkele minuten later met het beeld in zijn armen terug aan dek. Doch hij had pas een stap op de loopplank gezet of daar wipte het beeld uit zijn handen en plonsde in het water. Een paar knapen doken onmiddellijk in de Dijle, maar hoe ze ook steunden en sleurden, ze kregen het kleine beeld niet op het droge. Er werd een zeel rond het beeld geknoopt en met vereende krachten trok men het op de aanlegplaats. Het leek plots wel duizend kilo te wegen. Stoetsgewijs en al biddend bracht men het natte beeld door de O.-L.-Vrouwstraat naar de O.-L-Vrouwekapel, die men op de dorpsplaats, recht over het kerkhof had gebouwd. Daar wachtte de pastoor. Hij wijdde het beeld en al biddend plaatste men het in de nis van de nieuwe kapel.
Daarna begaven de trekkers, die het schip van Rijmenam tot Werchter hadden gebracht en de processie hadden vergezeld, zich terug naar de aanlegplaats, want hun taak eindigde pas bij het kasteel van Rivieren aan de Demer nabij Betekom. Zij spanden hun paarden terug voor de boot, maar hoe deze dieren ook trokken, de platte schuit verschoof geen voet. Er werden paarden en mannen bijgehaald, er werd met man en macht gesleurd, doch het schip bleef onwrikbaar op dezelfde plaats. De pastoor en de meier werden er bijgehaald, maar ook zij wisten geen raad met dit vreemde geval. Uiteindelijk kreeg een vrome vrouw een goede inval. Het kleine beeld werd terug uit de kapel gehaald en omgewisseld met het grote beeld, dat eerst voor de stad Aarschot bestemd was. En zo kwam het nederige dorpje Werchter in het bezit van het grote Lievevrouwbeeld, en het machtige Aarschot moest het stellen met het kleinere beeld.
Hoe het O.-L.-Vrouwbeeld haar beeweg deed.
Het was Sinksendag. De plechtige hoogmis was gedaan en voor de kerk krioelde het van maagdekens met lelies en palmtakken, jongens met allerlei opschriften en van volwassenen met vlaggen, vaandels of stevige berries, waarop stille heiligen troonden. De feestelijke processie zou, zoals vorige jaren, weer eens uittrekken. Doch in de verte, boven het gehucht Wakkerzeel, hing een donkere regenwolk en gromde de donder. De pastoor hield zijn hart vast bij de gedachte dat het Mariabeeld met het kostbare gewaad zou verregenen. Hij stuurde gauw de dragers terug, die reeds met het O.-L.-Vrouwebeeld kwamen aandragen met de woorden: “Jongens, zet O.-L.-Vrouw maar terug op het koor, ze moet maar wachten tot volgend jaar”. Met het Allerheiligste stapte de pastoor onder het baldakijn en de processie vertrok. Doch de muzikanten hadden hun eerste processiemars nog niet uitgespeeld of het begon te stortregenen. De onderpastoor spoedde zich naar de kruisdrager, die voorop liep, om te zeggen dat hij aan de Walstraat moest inslaan om zo spoedig mogelijk de kerk terug te bereiken. De Sinksenprocessie was werkelijk een mislukking geworden.
Ook de Sinksenkermis verliep dat jaar vrij triestig. Het regende bijna de hele dag. Het werd vroeg donker die avond. Na de vespers werd de kerkdeur gesloten. Sinksen was voorbij en voor de eerste maal in al die jaren dat O.-L.-Vrouw in Werchter woonde, had ze haar processiegang niet kunnen doen. Uit de galmgaten klonken twaalf klokkentonen. Het was middernacht en Werchter sliep. Opeens begon aan het Maria-altaar de kaarsen te vlammen en ze verlichtten de hele kerk. De miraculeuze O.-L.-Vrouw kwam, gehuld in haar rijke mantel, van haar voetstuk gestapt en bijna geruisloos gleed ze naar de poort. Deze werd door twee lichtende engelen geopend. Buiten regende het als tijdens de zondvloed, doch rustig schreed O.-L.-Vrouw door de slapende straten en de donkere veldwegen van Werchter. Zij volgde de weg die de processie ’s morgens had moeten nemen. De twee engelen gingen haar voor en spanden een rood zijden lint in de straten, opdat de inwoners van Werchter ’s morgens zouden zien waarzij geweest was.
Toen ze bijna haar processieweg had afgelegd, kwam zij op het plein bij de oude verweerde waterput. O.-L.-Vrouw dacht: “ Wanneer ik morgen weer op het altaar sta, mag er op mijn kleed geen enkele vlek meer kleven”. Ze hechtte de putemmer aan de kettinghaak, liet hem naar beneden glijden, schepte water en haalde hem langzaam weer naar boven. Met het water waste zij het slijk af dat aan haar schoenen en aan haar mooie mantel kleefde. Het hield nu op met regenen en O.-L.-Vrouw stapte stil door de Ambachtstraat naar de kerk. Ze trad binnen. De kerk was nog altijd verlicht en tussen de dikke pilaren schreed ze door de middengang naar het koor toe en klom weer in haar nis. Doch niet zoals ze tot nu toe gestaan had. Ze keerde zich met haar rug naar het schip van de kerk “en ze stond averechts op heure plaats, zo gelijk ze weergekome was”, staat in de oude geschriften te lezen. Zo ontdekte de koster haar de volgende morgen, en de mensen, die naar de vroegmis kwamen, bemerkten het wondere rode lint dat langs de straten gespannen was.
Hoe de Paardenprocessie van Werchter ontstond.
Toen de koster het O.-L.-Vrouwebeeld zo omgekeerd in de nis zag staan, schrok
hij geweldig en liep aanstonds naar de pastoor. Deze spoedde zich achter de
van opwinding dansende en armzwaaiende koster naar de kerk en kon daar ook niet
anders dan verwonderd naar het omgekeerde beeld staren. Eerst dacht hij aan
een onwelvoeglijke grap, maar toen de kerkgangers hem van het rode lint vertelden,
kreeg hij een ingeving van de H. Geest en begreep wat er die nacht gebeurd was.
Ondertussen hadden alle inwoners van het dorp dat wondere rode lint bemerkt
en het gevolgd, zodat na een tijdje de kerk vol zat. De pastoor hief een Te
Deum aan en de koster luidde met zijn helpers alle klokken die de kerktoren
rijk was. De wind stond zuid die morgen, zodat het klokkengelui goed hoorbaar
was tot in het kasteel Roost te Haacht, aan de Dijle nabij de Hansbrug.
De kasteelheer, die meende dat er te Werchter oproer, brand of een andere ramp
was voorgevallen, kwam met zijn ruiters over Scharent en de Hanewijk toegesneld.
Ondertussen had men te Werchter opnieuw een processie gevormd om eerherstel
te brengen aan O.-L.-Vrouw voor het verzuim van de vorige dag. De krijgslieden
besloten aanstonds, tezamen met de dorpelingen, de gewone omgang te doen. Zij
reden met de paarden voorop en volgden de rode, zijden draad tot hij een bocht
nam en keerden dan naar de processiegangers weer. Zo draafden zij heen en weer.
Historische vrome legende, in samenwerking met Hagok, onderzocht en opgetekend door André Aerts.